Rhapsody of Fire – Into the Legend

Facebookrssmail

ROF_ITL_BigHet kortste nummer op de nieuwe plaat ‘Into the Legend’ van het Italiaanse Rhapsody of Fire is viereneenhalve minuut. De langste track, ‘The Kiss of Life’, is een zit van een dikke vijftien minuten. Daartussen zitten nog zeven tracks, waaronder één echte ballad. In totaal krijgt de luisteraar tien tracks op ‘Into the Legend’ dat op 15 januari verschijnt op cd en vinyl, zelfs gelimiteerd zilver- en goudkleurig vinyl. Alle songs zitten in het mandje met het label epic symfonic metal. Misschien is het beter om deze recensie hier te beëindigen. Houden we het gewoon bij de feiten.

Want wat moet je meer zeggen van deze poging om een soort kruising te worden tussen Dream Theater – zij het een stuk minder technisch virtuoos – en het Urker Mannenkoor? Vooropgesteld: smaken verschillen. Uitgerekend bij symfonische metal geldt: je houdt ervan of je haat het. Een tussenweg is er eigenlijk niet. Dan nog is er verschil tussen symfonische metal en uitgesproken kitsch. En Rhapsody of Fire? Tja… Het begint in elk geval veelbelovend met de opening ‘In Principio’ – de soundtrack van een soort heldenepos met pauken en aanzwellende strijkers. Mooi gearrangeerd, hetgeen ook geldt voor de massale koren. Hier past het.

De echte openingstrack is ‘Distant Sky’, het eerdergenoemde nummer van vierenhalve minuut. Dat nummer gaat goed tot aan het refrein met de tekst: “From a distant sky I call your name…” Met honderd kelen tegelijk plus de synths op standje ‘choir’. Gevolgd door de bijna obligate shred en sweep-arpeggio’s in de solo’s. Het nummer gaat over in de titeltrack. Toegegeven: zanger Fabio Lione klinkt hier tof in de coupletten: Ronnie James Dio meets Bruce Dickinson – als je je ogen dichtdoet en de band wegdenkt. Je kunt horen waar de beste man heul veul naar luistert. Das geen schande. Maar waarom dan alles dichtgesmeerd met de Fischer Chöre? Waarom niet meer ruimte voor die strot: want die heeft Lione wel degelijk. Punt is dat de composities zich er domweg niet voor lenen.

Dan hebben we twee nummers gehad in een redelijk hoog tempo. Volgende track is ‘Rain’. De leadriff is origineel. Heb je alles mee gezegd. Het dramatisch effect dat hier wordt beoogd door moddervette toetsenpartijen en orkestbegeleiding, is bijna lachwekkend in combinatie met teksten over naderende stormen, donders ende bliksems die alles en iedereen verjaagt. Teveel nattigheid in één nummer. Het verzuipt letterlijk. Volgende.  Een ballad dan? Dat is ‘Shining Star’. Akoestisch gitaarintro, strijkers: prima. Helaas laat Lione het hier vreselijk afweten met een zeikerig, bijna hijgerig soort zangstemmetje inclusief kreuntjes als eindfrasering. En de tekst?

Silent cries
Endless night
Paint all my fate
Whisper my name
Sing my angel of light

Stille schreeuw in de eindeloze nacht. Tenzij je de verstilde, vereeuwigde schreeuw van Edward Munch citeert, slaat elke stille schreeuw in rijmelarij als een bos tulpen in een bord yoghurt. Volledig betekenisloos.

Eindeloos? De band nam de tijd om het album op te nemen: in totaal zeven jaar. Trots meldt de band dat de opnames in vier verschillende studio’s zijn gemaakt om ‘uiteindelijk het meest intensieve en ambitieuze project’ van hun carrière te produceren, met medewerking van een groot orkest en diverse koren.  De band zelf noemt het niets minder dan een meesterwerk. Het staat er echt in het begeleidend schrijven: een legendarisch meesterwerk. Gatsamme. Dan verwacht je toch wel wat. De waarheid is helaas dat het album niet in de buurt komt van het debuut – ook al iets met legendes, zal wel geen toeval zijn –  ‘Legendary Tales’ uit 1997. Dat was een aardige plaat die aan de basis stond voor een redelijk succes.

‘Into the Legend’ is vooral een zeventig minuten durende zwanenzang, waarbij de band de ongelooflijke mazzel heeft dat de mastering door de Israëlische toonkunstenaar Maor Appelbaum is gedaan, die eerder al albums voor onder meer Faith No More, Yngwie Malmsteen, Sepultura, Adrenaline Mob, Queensrÿche en zelfs Yes deed. Die mastering is vakwerk, godzijdank – anders was het alleen maar een dikke, ondoordringbare brei geweest. Sterker: de mastering, de productie redt deze plaat. Niets minder.

De finale is ‘The Kiss of Life’. Dat begint met panfluit, cello’s, harp en zelfs klavecimbel. Ja: een prachtig intro. Je ziet letterlijk prachtige filmbeelden voorbijtrekken, schitterende sferische plaatjes van het Nieuw-Zeelandse landschap waar vreemde wezens met grote voeten huizen. Het zou als soundtrack onder een fantasyfilm niet hebben misstaan. En ook hier komt de strot van Lione prima tot zijn recht. Maar helaas ook in deze refreinen moet de vocalist het afleggen tegen massale koorpartijen. Na een minuut of vijf valt het allemaal stil met windgeruis als ‘bedje’ voor een tokkeltje op een klassieke gitaar. Italiaanse tekst, met opera-vocalen. Blokfluit-duet. Knap gespeeld. Zonder meer.  Alles is uit de kast gehaald. Maar het is allemaal te veel. Veel te veel. Al dat bombasme verhult dat de basiscomposities niet al te sterk zijn. Wel beschouwd kunnen de nummers het niet zonder die, overigens uitstekende, orkest- en koorarrangementen: er blijft te weinig over.

Onvoldoende dus? Nee. Dankzij het meesterlijke productiewerk van Appelbaum, de orkestarrangementen en toch dat ene keeltje van de leadzanger krijgt deze plaat een voldoende. Maar wel met de klassieke Duitse zegswijze: ‘in der Beschränkung zeigt sich der Meister’. Da’s een les die we Rhapsody of Fire toch wel mee zouden willen geven. (6/10)(Suburban Records)

 

Facebooktwitterredditpinterestmail

PJ